Ik ben Nourdin en ik ben straatveger. Als enige van de ploeg mag ik een wegaltaar opruimen. Bij een dodelijk ongeval in de stad bellen ze de ploegbaas. Die telt twee weken vooruit op de kalender. Op die dag ga ik op pad.
Een wegaltaar is niet zoals in een kerk of tempel. Het is zonder goud. En meestal zonder God. Niemand bouwt het en het is niet uit steen. Het komt er vanzelf na een dodelijk ongeluk. Ineens ligt er een roos. Dan een kaars. En elke dag komt er iets bij. Tot het voetpad vol ligt. Hoe moest ik zo’n plek noemen? Dat wist ik eerst niet. De naam komt van mijn vrouw. Simpel en juist. Een altaar langs de weg. Ik word er altijd stil.
Niet alleen, theaterdialoog gepubliceerd in de bundel Het bankje van Opendoek (2023)
Een oude man en zijn buurjongetje treffen elkaar per toeval op een bankje in hun straat. De oude man wacht op nieuws over zijn broer, die elk moment kan overlijden. Dit maakt indruk op de jongen. Daarop voeren de twee een gesprek over allerlei onderwerpen; van inline skaten tot horrorfilms tot filosofische vragen over leven en dood. Wat betekent het om voluit te leven? Wat houdt het in om de dood te accepteren? En zijn die twee verenigbaar?
Ik heb mijn schoenen en jas nog aan, sleutels in de hand, en ik luister naar de geluiden van ons huis. De vaatwasser in de keuken – getik van bestek en borden, metaal op porselein. Het gebrom van de koelkast. En dan, zachte pootjes op de trap. Minette die naar beneden komt en langs mijn benen strijkt, even blijft staan om geaaid te worden, haar zwart met witte staart tevreden in een vraagteken gekruld, om vervolgens door het kattenluikje in de deur weer te verdwijnen. Op de onderste trede van de trap knoop ik mijn veters los. Dan loop ik naar boven, naar de slaapkamer. Ik sla de lakens terug en ga liggen aan mijn kant van het bed, ik kijk naar de afdruk die jouw lichaam deze nacht op de andere helft heeft achtergelaten. Voorzichtig strijk ik met mijn vingertoppen over de plooien in het onderlaken, dicht ik de afstand tussen ons in.
Terwijl Marleen het water op temperatuur brengt, kruipt de puppy over haar vrije hand. Hij is speels en jong – iemand zal hem wel snel willen. Voor de oude dieren ligt het anders. Die verlaten het asiel niet meer. Sommige stinken uit hun bek. Andere zijn blind of doof, of allebei – Marleen kan het de mensen niet kwalijk nemen. Uit medelijden wast ze daarom telkens van jong naar oud; voor de laatste honden neemt ze haar tijd. Ze masseert hun schouders, zeept hen twee keer in. De alleroudste is een Jack Russell, zoals Marleen er vroeger zelf een had. ‘Niet gehecht raken’, zei Guido op een keer, ‘die haalt Kerstmis niet’. Het is drie januari. De dood heeft geen kalender.
Wilgenveld, gepubliceerd in Op Ruwe Planken (2019)
Hij was geen man en ook geen kind, maar iets daartussenin, toen hij het onuitspreekbare begroef onder de wilg en zijn verdriet een plek gaf een armlengte diep in de grond. De wilg kon bereikt worden zonder dat hij de straat op hoefde – de tuin door, de beek over en daarna de velden in. Vanuit zijn slaapkamerraam kon hij de boom zien staan, een permanente herinnering aan het kistje en wat erin verborgen zat.
Het is niet via zijn vader dat hij nu weet dat de gronden achter hun erf verkaveld worden. De bouwaanvraag voor de nieuwe woonwijk is hem eerder vandaag onder ogen gekomen op kantoor – alle handtekeningen aanwezig, elke vergunning in orde. ’s Avonds is hij de auto ingestapt en is hij, haast zonder nadenken, de afrit naar zijn vrouw en kind voorbijgereden, om voor het eerst in jaren terug te keren naar zijn ouderlijke huis. Als hij niets onderneemt, vernielen de graafmachines het kistje. Daarom moet hij vanavond terug, moet hij graven. Moet hij het ondenkbare doen en de herinnering weer boven de grond laten komen. Vanavond is hij opnieuw dertien, en zit zij in gedachten aan zijn zijde.